Afgelopen week had ik het voorrecht een studiereis in Brussel te kunnen meemaken, georganiseerd door het ministerie van onderwijs van de stad Brussel. Het is een soort uitwisseling: tegelijkertijd bezoeken twee groepen elkaars land: docenten Frans bezoeken Brussel en docenten Nederlands bezoeken Den Haag.
Wij hadden een programma dat een mooie mengvorm is tussen het bekijken van de culturele kanten van de stad Brussel en het kennismaken met het behoorlijk ingewikkelde systeem dat België heet. Er waren rondleidingen door de stad langs diverse plekken waar strips de creatieve rijkdom van het land tonen en inkijkjes in scholen van diverse pluimage.
Een van die inkijkjes, dat van dinsdag, bracht me tot de titel van dit stukje. Ik werk op een binnenstadsschool in Rotterdam, met een ISK. Ik heb een aardig beeld van wat mijn school voor problemen heeft en ben enorm trots op mijn collega’s als ik zie hoe ze kinderen met soms behoorlijke achterstand op gebied van Nederlands, academische vaardigheden en vaak ook algemene kennis, kunnen brengen tot het MAVO-diploma, tot de bovenbouw HAVO en VWO. De school is het afgelopen decennium van school met het predicaat zwak tot een school met het predicaat goed gegroeid. De ISK staat goed bekend, en ook de uitstroom van deze afdeling doet het goed in de vervolgopleidingen, van MBO, tot zelfs universiteit. Zo’n ISK bezochten we die dinsdag en ik had daar dus enige verwachtingen van.
In de wijk Anderlecht staat de DASPA met de veelbelovende naam Institut de la Providence. Het is een school waarin kinderen worden opgevangen die als vluchteling hierheen zijn gekomen, uit alle delen van de wereld, net als in “mijn” ISK. Alleen zijn dit kinderen van allerlei niveaus en van allerlei gradaties van geschooldheid. Op dit moment komen veel Syrische kinderen naar Europa, die in hun eigen land óók geen onderwijs hebben gehad, omdat zij behoren tot een groep nomaden, waar scolarisatie geen issue is, of omdat zij onderweg lang hebben moeten reizen, tussenstops moeten verdragen en daardoor jarenlang geen onderwijs kregen. Deze kinderen zitten met elkaar in de klas, zo goed en kwaad als het gaat verdeeld in groepen van niveau.
Eerlijk, mijn hart huilt als ik de toewijding zie van de docenten die in deze groepen proberen niet alleen ze het alfabet te leren, maar ook bij voorbeeld op een stoel te zitten, stil te zijn als er geluisterd moet worden, er überhaupt te zijn. Zoveel energie steken in kinderen en zo weinig resultaat kunnen zien, stomweg omdat er nu eenmaal een tijd is om dit soort dingen te leren, en dat is niet na een reis van vele jaren in vaak bittere omstandigheden. Wat is uiteindelijk de toekomst van deze kinderen?
Ik spreek mijn diepe bewondering uit voor de collega’s in dit soort scholen, die me hebben laten inzien hoe bevoorrecht ik ben te mogen werken met de kinderen in mijn school. Ik wens de politiek wijsheid toe om ervoor te zorgen dat ook deze kinderen middels het onderwijs in deze instituten kansen krijgen.
Maar als ik naar het gebouw kijk waarin deze collega’s moeten werken en het pedagogisch materiaal zie, houd ik mijn hart vast.